Dellewal
als je er staat op het duin
en je ziet het wad,
of je vaart op het wad
en je ziet het duin –
het is een gevoel, niet in geld te betalen.
soms, in de mist, soms, in verhalen
komen de beelden, de mensen, terug.
als je er bent, of er naartoe gaat:
zie het schip, zie de baai.
niets hoeft het te kosten,
niets te verdienen. het is van een ieder.
het hoeft niet zo vlug
de tijd heeft de toekomst.
het hoeft niet zo duur –
je wilt toch altijd terug.
Vermist
Vermits de hoorn het meldde was het duidelijk: het mistte.
Je vergiste je dus zelden. Je hoorde wat je niet kon zien.
Maar nu mis ik de hoorn al even, hoe moet ik weten
wat ik zie? Die misthoorn hoorde bij het leven.
De misthoorn doet het niet! Ik mis dat klagende geluid,
dat onheilspellend oergetoeter,
Alsof een vloot met Vikingen zo opdoemt uit de nevelen.
Nu denk ik: Is het mijn staar of een beslagen ruit?
En schepen: zoeken die het dan maar uit?
Waar is de misthoorn toch gebleven?
Hij wordt vermist, de reden blijft
door sluiers damp omgeven.
Nakend Oerol
Jango Edwards slingerde zijn zaakje rond
in de tent op ‘t Geiteweitje, en ijle Japanse danseressen
leken verslonden in de nacht.
Wij keken met verbazing, die eerste keer in tweeëntachtig,
zoveel huid en haar hadden wij niet verwacht.
De toren waakte over ons dus waren we gerust, maar toch.
Wat was het koud, geen weer om bloot de duinen af te dalen,
maar mooi, dat wel, die stoet van beelden en verhalen,
je kon nog alles zien en horen.
Nu is het Oerol alweer nakend. Met goede moed
en vol verwachting stappen jonge mensen op de boot, net als
artiesten met hun doodsverachting en muziek.
Het Oerol naakt, geeft zich bloot en komt op gang.
Publiek begint alvast te zoeken naar locaties.
De toren waakt, zoals de toren altijd doet.
Noordsvaarder (na Oerol)
Na Oerol waait het hier weer stil
en is het zoals toen.
De kuilen die de Duitser groef,
ze zijn allang verdwenen.
Toch zie ik nog zijn benen en zijn schep.
Een jonge man, hij was er druk mee,
en bleef het heel de Urlaub doen,
het was voor zijn gezin:
een veilig stukje Heimat
in een nog vijandig land.
Ik zie een oude man nabij de duinen,
het kan de Duitser zijn, dan
is hij in de tachtig.
Hij staart naar al dat zand,
diep in gedachten, moe, zijn schouders droef.
De kuilen die hij groef, zijn,
net als vrouw en kinderen, verdwenen.
Na Oerol waait het hier weer stil
en lijkt het net als toen.
Poem for Springtij symposium Terschelling 28 September 2018
Last will
On high ground in evening light, how nice,
the sea before me seems so undisturbed –
Terschelling island waiting for the night.
Not much is wrong here, the lighthouse beams
shine over quiet waves.
A legacy of ebb and flow,
the scene I want to pass on
to my children’s children in my will.
This gift of nature,
a dream to start my night with,
in pink and orange wrappage. Will it be mine to give?
Then, seagulls, trapped and dead in bright
blue nylon, wash ashore and start to be part of a nightmare.
More and more the rising sea proves to be
a giant bowl of plastic soup.
Unsavory. Unprecedented. Ugly, made of useless nonsense
like 60 years of waste, my life, in balloons, bubble gum and bags.
The wind is howling now and disapproves.
I close my eyes. I do not want the day to end like this.
When I wake up the demons of the night have washed themselves away.
A seabird screams and leaves, the sea, a mystery again,
waits for the new tide to repeat,
a little higher every day her movements,
giving back to us all the nasty spillage of her human vomit,
leaving us our home made killing legacy.
Mijn zilte bries (bij de opening van Kunst in de Kerk, Midsland, 15 oktober 2018)
Mijn zilte bries
vergeten drijft een wolk voorbij,
de lucht waait over vroeger.
het komt niet terug wat is gedaan,
de horizon blijft evengoed een lijn van niets
als een doel dat nooit bereikt wordt
en hier aan zee ligt urenlang het strand vóór mij
om te begaan en verderop te raken.
dit eindigt niet al ben je weg,
een zilte bries fluistert je naam, je ziel komt naderbij.
de wolk lost op en drijft zijn weg.
ik zie je staan: een trilling op het strand, meer niet,
de verschijning komt in golven,
maar een droom waarin jij spreekt, en níet bent vergeten.
niets blijft maar alles fluistert voort,
in schelpen die nu openstaan.
ik weet hier drenkelingen van gezonken schepen,
bedolven, dood; elders deed hun leven er wel toe.
een jonge meeuw, al wees en schreeuwend, zwijgt als je verdergaat,
ook hij beseft dat je bent doorgegaan.
mijn zilte bries, zomaar ontstaan,
waait stilaan verder, maar heeft wel geweten
dat hij is gehoord. ook ik kan nu weer gaan.
voorbij is iets dat nooit voor mij eindigt
je ziel drijft weg op de golven
maar jij blijft elders leven.
wees mijn stil geweten
Oerol 2020 een imaginaire herinnering
Nu Oerol over is en eigenlijk niet was
en er geen feesttent stond op het verdorde gras
omdat een virus woedde dat verteerde wat op vrijheid leek
terwijl imaginair misschien nog wel ontroerd werd
maar dat nergens uit bleek
en de ondergaande zon elke dag in alle tinten bloedde
danste een blij kind op het strand in haar eentje,
de zon ging onder en goud kleurde de zee.
De meeuwen namen haar onder hun hoede.
Alles gaat over, voorbij, en vergeet je.
Alleen de herinnering die je zelf kiest,
blijft je bij.
Bijna Kerst
Decemberkraaien en een grijze kou. Een engel
als een duif die op straat is doodgegaan,
de kerstboom bij de toren, door een hond bepiest,
geurt bitter. Gelukkig kerstfeest staat er, triest van glitter,
op de zware kaarten die de bode door de regen bracht.
Er flikkert toch een kaars en ook van boven komt er licht
al is het nacht. Een wonder zit misschien in onbevlekt, ontvangenis
of: in min of meer geloven in de wens dat er een kerstfeest is voor iedereen.
Een wonder is die kracht van mens tot mens om daar te zijn
waar men kind noch kraai verwacht. Kerst vier je niet alleen.
Bevrijd
Jij hebt mij bevrijd nog voor ik was geboren –
zo vaak heb ik het moeten horen:
“Zij zijn gestorven, allemaal, voor jou”
(en ik maar snikken dat ik ’t helemaal niet wou) –
Nu ben ik ouder en ik weet:
jij hier in het graf stierf niet voor mij
maar voor de vrijheid die ik nu beleef
omdat mijn moeder elders overleefde
en hier mijn vader tegenkwam.
Had het nog maar meegemaakt,
had het maar geweten en gevoeld
zonder dat offer moeten geven: jij hier
in dit graf waarover regen spoelt.
Twintig jaren werd je maar.
Je had de vrijheid en de vlaggen moeten zien,
zo had je het bedoeld: te winnen en te leven,
niet te sterven in je militaire jas.
Ik dank je nu omdat je er toen was.
Om wat je hebt gegeven.
Joop
het zand waait verder
en de zee ruist woordloos door
zonder jou nu
dit eiland wil jou nooit vergeten
hoe je ons leerde
dat er meer is als je wilt
de kleuren en geluiden
plezier, verwondering, verbeelding
schoonheid en verbazing
Oerol zal men op de wereld
van je weten
overal volgt een moment van stilte
want zonder jou nu verder
Heen en weer met nieuwe ferry’s
De veerboot moet er wel zijn, natuurlijk,
anders komen we niet ver. En ik wil naar de Action.
Ik ben er meestal zeker van dat hij wel gaat.
Ook check ik wel eens online als het stormt,
maar dan ga ik liever toch niet mee. Ik niet.
Ooit zag ik vanaf de langzame boot hoe
de Koegelwieck werd gelanceerd, los kwam uit de golven,
het was windkracht tien. Ze gingen terug. Wij voeren verder.
We moeten of willen namelijk altijd ergens heen.
En er zijn nog meer mensen die hier naartoe willen.
Stel dat we geen vervoer meer hadden van en naar de wal.
Verhongerd zouden we achter de konijnen rennen,
de laatste vissen bevechten en de melkkoeien slachten.
De veerboot moet er wel zijn, natuurlijk.
Anders komen we niet ver. Niet naar de Action.
Verwachtingsvol kijken we uit
naar de komst van Willem 1 en Willem 2,
de nieuwe ferry’s van Doeksen, die, helemaal in Azië gemaakt
de oceaan van plastic soep over zullen varen,
door het Suezkanaal waarschijnlijk.
Tussen dobberende vluchtelingen door en via de Straat van Gibraltar.
Langs de Golf van Biskaje met windkracht elf gaan ze,
richting ons, zodat we een dagje naar het plasticparadijs kunnen
want daar is de Dreft een euro goedkoper, en ze hebben er knalroze knijpers.
Gastvrij Terschelling
Zonder gasten
van over het Wad is het stil,
giert de wind door de straten:
Terschelling ligt plat.
Zij komen niet hier heen
ook al willen ze graag.
Zorgen, angst en verdriet,
ook
Terschelling ligt plat.
En hoe is het morgen
is de vraag van vandaag.
Maar de mensen gaan voort,
ook de boot vaart nog steeds,
met nog iemand aan boord.
En de toren geeft licht
in de donkere nacht.
Vogels bouwen hun nest,
een kind wordt geboren,
Alles gaat door
van Oost tot West.
Gastvrij Terschelling
wacht op betere tijden,
wacht op dierbare gasten,
wacht op wat komen gaat.
Dierbare zorgen
Wat dierbaar is gaat vaak verloren
Zie maar: gaten in het aardse goed
En veel verandert onder onze toren:
Het oude postkantoor, en Dellewal
Een gatenkaas wordt de verleden tijd
Een dorp, een eiland, dierbaar goed,
Alles verdwijnt, het gaat er aan als je niets doet
Dag burgemeester
Zoals de Toer nog steeds zichtbaar is
Al ben je bijna over
Zo zul je niet vervagen
Na jaren eb en vloed gedeeld:
Daar ga je weer
Het ga je goed
Het waren mooie dagen
27 maart 2020 voor afscheid Bert Wassink, 31 maart Terschelling Tv, opdracht van Dichter bij Zee
Opoe’s liefde
Ze passen net niet allemaal
op de duintop, al haar kinderen en hun kroost
en daar de aanhang van. De laatste foto
wordt gemaakt, er wordt getoost, het weekend loopt teneinde.
Ze gaat nog mee en zwaait hen uit,
van sommigen de naam vergeten. Maar
dan keert ze niet terug naar huis. Ze wandelt naar het graf
en brengt verslag uit van ’t bezoek.
“De oudste van de oudste zoon studeert
iets waar ik echt de ballen van begrijp, en
zijn vriendin heeft piercings in haar neus en zelfs in haar kruis.
Ze wordt jurist. Lach niet. Afijn, ik heb een afwas thuis, ik ga.”
“Blijf liever hier,” zegt hij. “En kom me achterna.
Wordt het geen tijd?” Ze overweegt zijn bod.
“Ben je nu in de grond of al bij god?”
“Verklap ik niet. Je zult wel zien.”
De zon staat laag, de reis gaat vlug. De boot met nageslacht
verkeert al ergens halverwege. Er wordt
voornamelijk gezwegen. Op de schermpjes
vindt men opoe alvast nergens terug.
Mavo Midsland 1972
Hij vertelde hoe de dupen
in de houten plankenvloer
van de klas waren gekomen:
laarzen. Van Duitse soldaten.
Ik denk niet dat we het ooit vergaten.
Er viel een stilte in de klas toen hij dat had gezegd.
Zo dichtbij, we schrokken. Met dat beeld
in klare taal had hij “bezetting” uitgelegd.
Met weinig kun je teruggaan in de tijd
als je maar biedt: een vloer, een goede leraar, krijt,
een waar gebeurd verhaal,
een schoolbord als het raam waardoor je “vroeger” ziet.
De ôde kôb
De ôde kôb sjogt ûs wol mar tinket net:
‘Wat gaat er door de mensen heen
Beneden mij in duinen,
Langs het strand en in het bos?’
De ôde kôb flygt syn eigen flucht
Zijn schreeuw doorklieft de ochtendmist
Zijn roepen klinkt over de rode daken
Zijn vleugels scheren
Langs de graven, door de lucht
Mar de ôde kôb tinket net om ús
Hij ziet ons evengoed
Hij weet dat wij voorbijgaan in de tijd
En dat hij nog wel blijven zal
Hij vliegt zijn eigen vlucht
Altijd zijn vrijheid tegemoet
Leave a Reply